Hoe bestaat het (4)

hoe-bestaat-het5Het vierde hoofdstuk van dit boek heet ‘Zijn koolstofdateringen betrouwbaar?’ en het gaat over, jawel, koolstofdateringen, maar ook over andere vormen van datering met radio-isotopen.

Voor wat betreft koolstof-14, onder ‘Extra stof’ staat al een uitgebreid opstel dat ik eerder schreef, naar aanleiding van een bezoek aan het ‘C14-lab’ in Groningen. Ik zal hier en daar nog een kort opmerking maken, en verwijs verder naar het eerdere artikel.
Site map
Nog een opmerking vooraf: ik ga dit hoofdstuk niet ‘claim voor claim’ door, dat kost echt te veel tijd. Ik beperk mij tot de punten die ik in mijn leesnotities heb opgemerkt, en een enkele claim waar mijn oog nu nog op valt.Het hoofdstuk begint met een goede uiteenzetting van de C14 methode voor datering. Een kleine opmerking: op blz. 84 staat, dat door de uitstoot van fossiele brandstoffen de verhouding C14/C12 sinds de industriële revolutie “sterk daalde”. Omdat er veel minder C14 dan C12 in de atmosfeer zit, heeft een verandering in de C12-concentratie relatief weinig effect. ‘Sterk  dalen’ lijkt me dan ook wat overdreven, zie deze schatting, die neerkomt op 2 procent sinds 1900. Er zijn schommelingen in de C14 productie ten gevolgen van schommelingen in het aardmagnetisch veld (zie bovenstaande link). Daarom moet de methode geijkt worden, om de nauwkeurigheid te vergroten.

Op blz. 85 staat in voetnoot 4 de eerste echte fout. Hierin wordt gesuggereerd, dat de ijking van de C14 methode met jaarringen een ‘cirkelredenering’ is. Dit is onzin. Er zijn jaarringreeksen gevonden die minstens 12.000 jaar terug gaan. Hout dat via deze dendrochronologie-kalender is gedateerd, kan vervolgens gebruikt worden om de C14 methode te ijken.

Op blz. 87 staat een nogal uitgebreid schema van veranderingen, dat na een paar keer lezen een beetje helder wordt. De waarschijnlijkheid van zo’n schema is mij niet duidelijk, en de kwantitatieve effecten ook niet. Aan het eind van deze uitleg, wordt nog opgemerkt dat al deze afwijkingen komen bovenop de eerder beschreven afname van het aardmagnetisch veld. Maar die afname is op zich al zeer discutabel.

Aan het einde van de uitleg wordt nog eens gesteld dat C14 gebruikt kan worden, mits voor de effecten van de zondvloed en andere genoemde effecten gecorrigeerd wordt. Ik merk hier alleen even op, dat de auteurs niet aannemelijk hebben gemaakt, dat de al bekende ijkcurves voor C14 niet kloppen. Bovendien hebben ze, als gezegd, niet gekwantificeerd wat de ‘zondvloedeffecten’ zijn. En als we het over cirkelredeneringen willen hebben, alleen wanneer je uitgaat van zondvloedeffecten zijn de leeftijden correct, namelijk wijzend op een jonge aarde…

Een ander punt: fossielen uit de zondvloed (de meeste bekende fossielhoudende aardlagen) bevatten geen C14, want ze zijn veel te oud. De C14-waarden uit die oude fossielen zijn te laag om als meetwaarde te kunnen accepteren, zie mijn eerdere artikel over koolstofbepalingen. Alleen zeer recente fossielen (subfossiel, heten die) bevatten C14.

Hierna volgt een heel stuk over andere vormen van radiobepalingen. Ik verwijs de geïnteresseerde lezer naar dit artikel van Roger Wiens, een christen en medewerker van NASA.

Aan het eind van de uiteenzetting over radiodateringen (blz. 92) staat onder het kopje ‘Hoe oud wenst u het?’ een zeer suggestief stukje nonsens. Voor het juist instellen van de apparatuur moet je weten hoeveel activiteit er ongeveer verwacht wordt. Anders moet je eerst een testmeting doen. Door op het formulier de vraag ‘hoe oud is het’ te zetten, kan je het aantal testmetingen verminderen. Een kwestie van efficiency, en geen sinistere samenzwering.

Het is lastig om alle technische details op de volgende pagina’s te bespreken. Allereerst ben ik geen geoloog, en heb ik een beperkte kennis van dateringsmethoden. Een beetje googelen helpt wel. Neem de datering van de vulkaan Mount Ngauruhu (de spelling van het boek is vernederlandst en niet geheel goed). Die levert bij de site anwersincreation van oude-aarde creationist Greg Neyman een interessante beschrijving op, de gebruikte methode (Kalium-Argon) kan pas gebruikt worden in monsters van 2 miljoen jaar oud. De jonge monsters van deze recente vulkaan kunnen gewoon niet met deze methode gedateerd worden. Als je het verkeerde gereedschap gebruikt, moet je niet gek opkijken wanneer je een raar resultaat krijgt.
Zo’n opmerking als van Neyman maakt mij nogal wantrouwend waar het de claims van de auteurs betreft. Dit wordt bevestigd door het boek ‘The bible, rocks and time’ van Young & Stearley, dat ik eerder besproken heb, en waarin een aantal creationistische claims over dateringen worden besproken.

Op blz. 96 opnieuw de claim dat in stokoude fossielen zoveel C14 zit, dat dit een leeftijd van 50.000 jaar oplevert. Voor de zoveelste keer: een C14 leeftijd van 50.000 jaar betekent simpelweg: te weinig C14 om een zinvolle leeftijd te geven. Dit moeten de auteurs weten, als ze zich hebben geïnformeerd over de werking van de methode. Dus ik neig ernaar om dit soort claims directe leugens te noemen.
Op blz. 97 volgt een hele serie nauwelijks onderbouwde claims die moeten bewijzen dat de aarde jong is. Die zijn allemaal al wel eens eerder besproken of weerlegd, op deze site of in bijvoorbeeld het boek van Young en Stearley.
De missende supernova-remnants vind je hier terug.
Te weinig zout in de oceaan? Zie hier.
Continenten zouden helemaal weggeërodeerd moeten zijn? Zie deze pagina, onderaan (zoek op #15 in de pagina)
Over radiohalo’s heb ik al eens een stukje geschreven voor Ellips. ‘Verweesde’ poloniumhalo’s zijn het gevolg van de diffusie van radongas, een tussenstap in de vervalreeks. Zie ook hier.

Wel, hebben radiodateringen zin? Op blz. 101 worden twee jongeaarde creationisten geciteerd, die menen van niets. Dit heeft een hoog ‘wij van wc-eend adviseren: wc-eend’ gehalte. Maar op blz. 102 staat een niet-creationistische onderzoeker die vragen lijkt te zetten bij bepaalde methoden, ene Y.F. Zheng. Dit soort citaten check ik altijd even, want jongeaarde creationisten hebben helaas een lange traditie van creatief citeren. En jawel, hier vond ik een stukje over wat Zheng bedoelde.

Conclusie: veel van de claims in dit hoofdstuk zijn zonder al te veel moeite te ontkrachten. De speculatieve zondvloedmodellen die gebruikt worden, zijn niet gekwantificeerd. De auteurs willen twijfel zaaien over de bruikbaarheid van radiodateringen. De veelheid aan technische details lijkt imponerend, maar bij nader onderzoek blijft er weinig van over. Verder negeren de auteurs hier ander geologisch bewijs voor een oude aarde, zoals bijvoorbeeld gegeven door Young & Stearley.

Please follow and like:

3 gedachten over “Hoe bestaat het (4)”

  1. Ha René,

    Ik wacht al je delen even af, maar wil je nog wat vragen. Je vergeet een belangrijk onderzoek van RATE nl. Helium diffusie. Dat staat op blz. 104, wat is jou mening daarover?

    Janus

  2. http://www.asa3.org/ASA/education/origins/rate.htm
    Hier staat ook iets over helium en zirkoon in.
    American Scientific Association heeft meer over het rate project:
    http://www.asa3.org/ASA/education/origins/rate-ri.htm
    Met oa:
    The ASA does not take a position on issues when there is honest disagreement among Christians provided there is adherence to our statement of faith and to integrity in science. Accordingly, the ASA neither endorses nor opposes young-earth creationism which recognizes the possibility of a recent creation with appearance of age or which acknowledges the unresolved discrepancy between scientific data and a young-earth position. However, claims that scientific data affirm a young earth do not meet the criterion of integrity in science. Any portrayal of the RATE project as confirming scientific support for a young earth, contradicts the RATE project’s own admission of unresolved problems. The ASA can and does oppose such deception.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.